Metselbijen

Metselbijen (Osmia) zijn een geslacht van vliesvleugeligen uit de familie van de behangersbijen (Megachilidae). De groep werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Georg Wolfgang Franz Panzer in 1806.

Er zijn ongeveer 350 verschillende soorten, van een aantal soorten is de status niet geheel duidelijk. Metselbijen danken hun naam aan de gewoonte om hun eitjes in gaten in muren in te metselen. De meest voorkomende in Nederland en België is de Rosse metselbij.

Rosse metselbij

De rosse metselbij (Osmia bicornis; vroeger Osmia rufa) is een vliesvleugelig insect uit de familie behangersbijen (Megachilidae).

De bij bereikt een lichaamslengte van ongeveer een centimeter en heeft een overwegend oranjerode kleur. De kop en poten zijn zwart. De rosse metselbij vertoont net als andere metselbijen een bijzondere vorm van broedzorg, waarbij de eieren worden beschermd en tevens worden voorzien van een voedselvoorraad.

De rosse metselbij is in Nederland en Belgiƫ de meestvoorkomende soort uit het geslacht van de metselbijen (Osmia).

Uiterlijke kenmerken

Het lichaam bereikt een lengte van acht tot twaalf millimeter, het mannetje blijft kleiner dan het vrouwtje. Het lichaam is relatief breed en gedrongen. De rosse metselbij is vrij sterk behaard op zowel de kop, het borststuk als het achterlijf en lijkt hierdoor enigszins op een hommel.

De dichte en lange beharing is roodbruin van kleur, maar niet zo bont gekleurd als de nauw verwante gehoornde metselbijen. Bij de oudere exemplaren zijn de lichaamsharen vaak verbleekt.

De mannetjes hebben witgekleurde haren op de clypeus, dat ook wel als het ‘gezicht’ van het insect wordt gezien. De vrouwtjes hebben een zwarte gezichtsbeharing en hierbij ontbreken deze witte haartjes. Bij oudere exemplaren worden alle haren wat lichter zodat het verschil moeilijker is te zien.

Net als bij de gehoornde metselbijen heeft het wijfje twee naar voren gerichte hoorntjes aan de voorzijde van de kop en een geelrode borst. Het mannetje van beide soorten wordt gekarakteriseerd door lange voelsprieten.

Voortplanting en ontwikkeling

Net als andere metselbijen is de bij solitair en vormt geen kolonies. Als de mannetjes in het voorjaar tevoorschijn komen, verzamelen ze zich rond de reeds gebruikte nestplaatsen om de vrouwtjes op te wachten. De vouwtjes paren vervolgens met een mannetje en zetten de eieren vaak af in de nestholte waar ze zelf geboren zijn. Deze holtes kunnen bestaan uit tunnels tussen de stenen van muren, oude vraatgangen van kevers in hout of leem en ook holle plantenstengels zijn geschikt. Vooral de stengels van bamboe genieten een bijzondere voorkeur.

De rosse metselbij legt ca. 10 broedcellen per holte. De eitjes worden afgezet in de broedcellen, ieder ei krijgt een voedselvoorraadje voor de uitgekomen larve. Nadat een ei is afgezet schermt het vrouwtje het af door een muurtje te ‘metselen’ van modder waarna het volgende ei wordt afgezet. Het maken van een enkel tussenschot duurt ongeveer een dag. De meeste andere metselbijen gebruiken vermalen plantendelen om de tussenschotjes te maken.

Het ei is ongeveer twee millimeter lang en komt na twee dagen uit. De larve doet zich tegoed aan het voedsel in de nestkamer. Na ongeveer vijf weken is de larve volledig ontwikkeld en spint een cocon waarna de verpopping plaats vindt. In de cocon veranderd de wormachtige larve in een volwassen bij met pootjes en vleugels. De jonge bijen vliegen pas het volgende jaar uit nadat ze zich uit hun schuilplaats hebben geknaagd.